Het onderkruipseltje
Als Jantje ’s ochtend de tuin inloopt, ziet hij verschillende aarden heuveltjes in het gazon. Hij rent naar boven en schudt zijn papa wakker.
‘Paps.’ roept hij, ‘paps, er zijn vannacht kaboutertjes in de tuin geweest.’
‘Doe niet zo dom, Jantje,’ knort zijn vader. ‘Nou ben je al bijna zes jaar. Je weet toch dat kabouters niet bestaan. Kom laat me met rust. Het is zaterdag. Ik wil nog wat doorslapen.’
‘Ze bestaan wel, paps. Kom zelf maar kijken. Ze hebben kabouterhuisjes in het gras gemaakt. Wel vier stuks.’
‘Waaat?’ roept vader nu verschrikt. Ineens is hij klaarwakker, springt uit zijn bed en rent de trap af. Tot zijn grote schik ziet hij dat zijn prachtig gazonnetje in één nacht vernield is.
Hij roept een paar krachttermen.
‘Wat een onderkruipsel,’ schreeuwt hij woest. Nu moet ik alles weer herstellen en dan komt ie natuurlijk weer terug.
‘Paps, waarom ben je zo boos op die onderkruipsels? Een kabouter is toch lief?’
De man was inmiddels weer wat tot rust gekomen en sprak zijn zoon toe: ‘Jantje, ik zei toch al dat kabouters niet bestaan? Het is een mol.’
‘Oh, maar waarom noem je hem dan onderkruiper?’
‘Omdat hij onder de grond kruipt en gangen graaft. En af en toe komt het beest naar boven, waardoor er heuveltjes ontstaan in het gras. Mollen zijn heel gemene onderkruipsels die het gazon helemaal kunnen vernielen. Begrijp je?’
‘Ja, paps. En wormen? Zijn dat ook onderkruipsels?’
‘Ja, eigenlijk wel, maar anders.’
‘En mijnwerkers? Die kruipen toch ook onder de grond?’
‘Eh, nou nee, mijnwerkers zijn geen onderkruipsels.’
‘Oh, dus mensen zijn geen onderkruipsels, paps?’
‘Nou sommigen wel, maar dat is weer een heel ander verhaal, jongen.’
‘Ik begrijp er niets van, paps.’
‘Dat komt nog wel eens. Kom, we gaan de heuveltjes weer plat maken.’
5-07-2017